Eric Veth: Restauraties van werk van Jaap Kaal (3)
Na deze handelingen kwamen de kleuren pas echt tot hun recht. Vervolgens konden de missende verfdelen worden gestopt (gevuld) en geretoucheerd (ingeschilderd). Tot slot werd het schilderijtje voorzien van een halfmatte vernislaag. Klaar om in te lijsten (afb. 5).
Afbeelding 5 - Eindresultaat
In het voorjaar van 2006 maakte Paul een afspraak bij Anneke in Hoorn, waarbij we (een deel van) de daar aanwezige collectie zouden doornemen op beschadigingen, oppervlaktevuil etc., om zo tot een restauratieplan te kunnen komen betreffende het aantal te behandelen schilderijen, de kosten en de tijdsduur. In de twee daaropvolgende jaren ontstond een soort beurtdienst tussen Amsterdam en De Wijk, waarbij Paul drie of vier opgeknapte schilderijen ophaalde en weer drie of vier nieuwe werken voor restauratie kwam brengen. In de loop van de twee jaar die we hadden voor de opening van de eerste expositie in Koog aan de Zaan moeten er zo'n veertig "Kalen" door mijn handen zijn gegaan.
Afgezien van het werk is het voor een restaurator bij het conserveren en/of restaureren van een collectie werken van één bepaalde schilder ook boeiend om de ontwikkeling van die schilder te volgen. Niet alleen in kunstig of kunsthistorisch opzicht, maar vooral ook in materiaalgebruik en techniek. Jaap Kaals penseelvoering, in zijn geval zou je moeten spreken van kwastgebruik, veranderde van een ca. 4 tot 8 mm. kwast naar kwasten met een breedte van 10 tot 30 mm. Kwamen bij de vroegere werken de kleuren nog uit een tube, zo moet hij later de vooral zatte en donkere half-transparante tinten die hij toen is gaan gebruiken voornamelijk zelf hebben aangemaakt, waarbij hij verschillende bindmiddelen moet hebben gebruikt om van de pigmenten "verf" te maken. Ook werden de werken, zoals voor iedereen
zichtbaar is, donkerder en op het oog minder kleurrijk, soms haast monochroom. Toch blijkt bij bestudering van dichtbij en met behulp van veel licht, dat hij ook in de donkere werken wel degelijk diep rode, groene en blauwe kleuren gebruikte, samen met verschillende aardetinten (okerkleuren en omber), meestal in diverse lagen over elkaar heen.
Bij reiniging van het oppervlak bleken sommige schilderijen gevoelig voor de vaak voor verwijdering van oppervlaktevuil gebruikte waterige reinigingsmiddelen, terwijl andere beslist niet bestand waren tegen terpentine-oplossingen, maar weer wel, zij het voorzichtig, met alcohol konden worden schoongemaakt. Ook waren soms delen van een schilderij gevernist (meer glanzend) en andere delen niet. Vaak wijst dit erop dat een schilder, die tot de conclusie komt dat een werk toch niet geheel aan zijn voorstelling voldoet, soms nog jaren na de voltooiing veranderingen heeft aangebracht. Het is echter ook mogelijk dat hij de ene
dag meer en de andere dag minder vernis of harshoudende olie in zijn verf gebruikte.
Bij de restauratie en conservering van de collectie kwamen alle bekende problemen naar voren, zoals barstvorming, deformaties, scheuren en gaten, missende verfdelen, uitgescheurde spanranden, defekte spieramen, waterschade en niet optimaal uitgevoerde eerdere reparaties.
< Vorige / Volgende > |